29 november 2008

De tattoo

Een aantal van de doven hier hebben een tattoo op de binnenkant van hun onderarm. In drukletters: hun naam, en de naam van het dorp, Adamorobe. (zie ook fotosite Elena Rue) Bij horenden had ik dat nog niet gezien. Op de laatste dag van oktober - ik was toen sinds twee weken in het dorp - begin ik hierover een conversatie. Ik vraag aan Kofi: “Jij hebt die tattoo op je arm, waarom hebben horenden dat niet en doven wel?”. Hij begint me uit te leggen dat dat is om buiten het dorp niet verloren te raken. Hij weet hoe hij naar Accra moet - de hoofdstad die enkele tientallen kilometers verderop ligt - en hij kent de weg naar verschillende andere plaatsen. Dat heeft hij geleerd van Samuel, een oudere dove man van Accra die al lange tijd in Adamorobe woont en de doven bijbelles gaf, maar ze dus ook meenam naar de hoofdstad.

Wel, om hier in Ghana ergens te raken kom je op grote schijnbaar chaotische ‘lorry stations’ met allemaal minibusjes (‘trotros’) kriskras door elkaar: die busjes die wij afdanken in Europa, die worden hier als openbaar vervoermiddel gebruikt. Je raakt doorgaans bij het juiste busje door rond te vragen. “De buschauffeurs in Accra herkennen het gebaar niet voor Adamorobe”, zei Kofi tegen me. En de plaatsnaam even opschrijven is niet vanzelfsprekend. Kofi is een boer die nooit naar school is geweest. Samuel leerde hem zijn naam te schrijven maar ‘Adamorobe’ is moeilijker te onthouden. Hij laat dus zijn tattoo zien aan mensen op het busstation en dan raakt hij aan de juiste tro-tro. “Ik wil niet elke dag opnieuw en opnieuw en opnieuw naar mijn land”; legde hij me uit. Het voelt goed om er eens tussenuit te kunnen. En om dan te laten zien dat hij, Kofi, zonder problemen alleen op en af naar Accra gaat.

Enkele weken later hoorde ik een verhaal over Kwadzo, die tattoo-loos is. Hij was ooit verloren geraakt en daardoor maanden van huis weg. Ik vroeg hem om me het verhaal te vertellen. Hij moest naar een cocoa-plantage (veel mensen uit Adamorobe hebben in cocoaplantages buiten Adamorobe gewerkt of zijn geëmigreerd naar daar). Hij wist de weg, maar toen hij aangaf waar hij van de bus moest, reed de chauffeur gewoon door. Hij kwam ergens terecht waar hij het niet kende. Hij liep rond voor lange tijd tot de politie hem oppakte. Hij slaagde er niet in om mee te delen waar zijn woonplaats was. Hij werkte enkele maanden lang op een stukje land, waar hij aan was geholpen door de politie. Op een dag kwam de politie eindelijk erachter van waar hij komt en werd hij teruggebracht. Iedereen was dolblij dat hij niet dood was. Zo zie je maar. Een tattoo kan je nogal wat last besparen.

Enkele dagen geleden op een begrafenis zag ik een vrouw met een soortgelijke tattoo. Een horende vrouw. Ik gluurde naar haar arm om te lezen wat er onder haar naam stond: “Oyibi”. Oyibi is een dorp vlakbij Adamorobe. Die tattoos zijn dus niet iets specifiek van en voor de dove mensen. Een horende mens die spreekt, kan dus wel degelijk de naam van haar dorp zeggen tegen een buschauffeur of politieman. Even was ik verward.

Dan herinnerde ik mij een gesprek met Kwame, die de eerste dove was met zulk een tattoo. Hij vertelde me dat hij die liet zetten onder druk van zijn vader, toen hij ging werken in een cocoa-zone buiten Adamorobe. Omdat – zo zei zijn vader – als jij dood gaat in een bus-crash (er gebeuren nogal wat fatale incidenten hier), hoe gaan ze dan weten wie jij bent en waar ze je lijk moeten afleveren? In Europa kijken ze dan in je portefeuille. Om je identiteitskaart te vinden. Misschien dienen die tattoos gewoonlijk dus als een soort paspoort, en krijgen de tattoos een bredere betekenis en functie voor doven?

12 november 2008

‘Doven zijn vrienden’ en ‘horenden zijn slecht’

Op een donderdagmorgen rond half 8 ging ik naar een huis waar enkele doven wonen. (een ‘huis’ bestaat hier uit ‘kamers’ rond een soort openlucht binnenplaats waar de mensen koken, wassen, babbelen, eten,... en bevat vaak verschillende gezinnen). Ama, Kofi en Kwaku – drie doven - zaten in een schuurtje maïs te pellen. Ik wist dat de maïs waarschijnlijk afkomstig was van het land van Ama en Kofi en ik checkte bij Ama: “van wie is die maïs?” Ze bevestigde mijn vermoeden: “van Kofi en mij”. Ik vroeg: “hoe komt het dan dat Kwaku dan ook bezig is?” Ama lachte en antwoordde: “ah:-) “doven hetzelfde hé”, “Hij kwam langs om ons te begroeten, zag ons werken en hielp ons.”

Op een avond. Ik ben in hetzelfde huis als dat vermeld hierboven, aan het babbelen met enkele doven. Opeens komt Kwabena vertellen dat Kwadzo, een andere dove man, hem een ferme mep had gegeven. Kofi zegt verontwaardigd: “maar jullie zijn toch alletwee doof, waarom vecht Kwadzo dan? (met een nors gezicht) Horende mensen mag je afmaken, dat is niet meer dan juist, maar doven zijn hetzelfde, met doven moet je vrienden zijn”. (even ter nuance, dat van ‘horenden vermoorden’ meende hij niet ècht, hij was gewoon kwaad ;-))

Het slot van mijn vorige blogpost gaf al een hint in deze richting: er bestaat een sterke band tussen (minstens een deel van) de 40 doven die wonen in dit dorp. Deze mensen zijn geneigd om samen te werken op het land, zijn geneigd om elkaar op te zoeken voor gesprekken, met elkaar te trouwen enzovoorts,... De bovenstaande anekdotes zijn er slechts twee uit een hele reeks die ik al heb opgetekend.

Het is een van de eerste dagen hier. Ik zit op een heuvel op het stuk land van twee doven. We blazen uit van de wandeling naar daar. Kofi is wat stil. Op een moment zegt Ama tegen Kofi dat hij met me moest babbelen, dat we alletwee doof zijn, en dus hetzelfde zijn, en dat hij dus tegen mij moest praten.

Op een avond. Kwasi was erg uitbundig. Hij zei dat hij me cassave wou schenken omdat we alletwee doof zijn. Hij schudt mijn hand en zegt enthousiast: “We zijn alletwee doof, jij bent blank, maar wuif ik jou weg? Neen! We zijn vrienden, alletwee doof”. Dit herhaalde hij keer op keer: “Jij bent blank en ik ben zwart maar wuif ik jou weg? Nee!”


‘Doven hetzelfde’ lijkt dus ook mijn ‘integratie’ hier te vergemakkelijken (al moet ik erbij vermelden dat een horende onderzoekster van voor mijn tijd hier blijkbaar ook een warm welkom kreeg). Ik ben altijd welkom bij de dove mensen thuis, verschillenden onder hen komen hier ook eens langs, ze zorgen dat mijn waterton altijd water bevat, ze gaan met me mee als ik niet weet waar iets te kopen, ze leren mij hun gebaren, enzovoorts enzoverder, en herhalen voortdurend dat ik net zoals zij ben, ‘doven hetzelfde’. Ook al ben ik tegelijk eigenlijk ook heel verschillend: blank, hooggeschoold en in hun ogen ‘rijk’. Er wordt hier dus goed voor mij gezorgd en het is soms moeilijk (later meer daarover) maar nooit saai. Ik voel me nooit alleen en sommigen zeggen zelfs dat ze me niet willen laten gaan. Soms vind ik het verbazingwekkend.

Echter, zoals men kan vermoeden na Kofi’s ‘vermoorden’-quote hierboven geciteerd: hier bestaat ook een sterk negatief gevoel tegenover horenden. “Horenden zijn slecht” lijkt hier wel een stopwoordje, net zoals “doven zijn hetzelfde/vrienden”.

Veel doven hebben slechte relaties met horenden. Wat steeds terugkomt in de verhalen die ze mij vertellen als ik vraag waarom horenden zo slecht zouden zijn, is: horende mannen geven hun dove vrouwen geen geld, horende vrouwen stelen geld van hun dove mannen, horenden schelden doven uit, beledigen hen en behandelen hen niet respectvol.

Er is daarom ook een keerzijde: als ik omga met horende mensen (om hun visies te weten te komen) vertrouwen de doven het niet en willen ze me (overdreven) beschermen. Een groot deel van de horende mannen die ik tegenkom vragen me ten huwelijk (ja, typisch Ghanees) en dan luidt het steevast “horenden zijn slecht!” Als een horende persoon naar me toe komt en een schrijfgesprekje begint met me in het Engels, wordt het met een scheef oog bekeken en word ik herhaaldelijk gewaarschuwd dat alle horenden bedriegers zijn en dat ik hun beter helemaal links laat liggen; ook al vertaal ik alles wat er geschreven wordt in gebaren om hen niet buiten te sluiten en ook al is het gesprek compleet onschuldig: bijvoorbeeld over een lokale traditie Odwira genaamd. In andere woorden: er bestaat enorm veel achterdocht naar de bedoelingen van horende personen. Dus ook al zeggen doven vriendelijk goedendag tegen horenden, en communiceren ze dagelijks met horenden in de lokale Adamorobe gebarentaal, tegelijk is in gesprekken tussen doven onderling die achterdocht jegens horenden zeer sterk aanwezig.

Waarom dit dus interessant is? Eerder vermeldde ik al dat hier door de grote aanwezigheid van doven door de verspreiding van een gen voor doofheid, dus door de eeuwen heen een lokale gebarentaal is ontstaan die ook veel horenden beheersen (in verschillende mate). Er zijn verschillende dorpen met soortgelijke situaties bekend, in Mexico, India, Bali, Israël en nog enkele plaatsen. Wel, sommige ‘Deaf Studies’ theorieen stellen dat in deze plaatsen, doven minder (of helemaal niet) de neiging hebben om elkaar op te zoeken. Dit omdat er daar geen of weinig communiciatieproblemen zouden bestaan met horende mensen omdat deze kunnen gebaren. In andere woorden: dat doven elkaar dus pas opzoeken als communicatie tussen doven en horenden faalt. Maar dat is dus niet het geval in Adamorobe. Er bestaat een band tussen de doven, zoveel is zeker. Een van mijn onderzoeksdoelen is uitzoeken waar die band dan vandaan komt, hoe is die band ontstaan of gemotiveerd?

Is de ‘doven-hetzelfde’ of ‘doven-zijn-vrienden’ intuïtie enkel vanwege de boven vermelde negatieve ervaringen met horenden - dat doven naar elkaar toe worden gedreven? Of worden doven ook aan elkaar gebonden op een ander niveau, niet direct gelinkt met negatieve ervaringen? Er zijn verschillende zeer uiteenlopende manieren waarop er in Adamorobe onderscheid werd en wordt gemaakt tussen doof en horend. Doven gaan apart naar een dovenschool en hebben aparte kerkdiensten in gebarentaal, doven doen patrouillewerk, doven als groep doen of deden culturele voorstellingen en storytelling op festivals ... Is er misschien ook een soort universele (Deafhood-)intuïtie waardoor doven naar elkaar toe worden gedreven? In elk geval, de band die er kan bestaan tussen doven gaat veel verder dan taal en communicatie en dat is ook zo in Adamorobe, dat is me al erg duidelijk, nu al.

3 november 2008

‘Hetzelfde’?

Antropologie lijkt soms wel detectivewerk. In AdaSL (de Adamorobe gebarentaal) is er erg specifieke terminologie voor verschillende soorten bereidingen van vis, allemaal verschillende groenten en landbouwgewassen, een ingewikkeld systeem om over geld te communiceren, enzovoorts. Maar voor familierelaties is de terminologie nogal eenvoudig. Het gebaar voor ‘hetzelfde (als tegengesteld aan ‘anders’/’verschil’)’, ‘zus/broer’, ‘vriend’ en ‘neef/nicht/tante/nonkel’ is één en hetzelfde gebaar: twee vingers die je omdraait en schudt van links naar rechts. De eerste drie betekenissen had ik snel door, maar dat dat gebaar ook ‘neef/nicht/tante/nonkel’ betekent had ik pas na een week van verwarringen door. Een enorme openbaring was dat, en tegelijk ontmoedigend :)

Want neem daarbij dat de meeste dove mensen hun naam niet kunnen schrijven (ook vandaag nog gaan niet alle dove/horende kinderen uit het dorp naar school) en als ik al namen vastkrijg via een horende geletterde persoon, kan je uit die namen ook geen familierelaties afleiden omdat mensen hier blijkbaar twee voornamen hebben (en niet eens altijd dezelfde) en geen familienaam (of die niet gebruiken?). Verschillende horende mensen die kunnen schrijven, noteren namen zoals ze klinken, wat dus elke keer anders kan zijn zodat de schrijfwijze voor de naam Asabea bv ook Esabia kan zijn. Neem daarbij dat het hier redelijk normaal lijkt om te scheiden en opnieuw te trouwen, zodat een groot aantal mensen al een of meerdere huwelijken achter de rug hebben in Adamorobe met doven/horenden en dove/horende kinderen bij deze verschillende mensen heeft. Neem daarbij dat de mensen geregeld trouwen met mensen die famieliegerelateerd zijn. En je kan je beginnen voorstellen dat de stambomen hier niet eenvoudig zijn!

Toch is het belangrijk om die familierelaties te begrijpen omdat doofheid hier in families zit en dit hele dorp (of een groot deel ervan) wel lijkt te bestaan uit families. Als je dus het systeem van sociale relaties tussen doven en horenden hier wat wilt proberen te begrijpen moet je erachter komen wie er familie is van wie en op welke manier. Natuurlijk ben ik daar niet de hele tijd mee bezig, maar zo nu en dan. (Wat ik hier dan wel vooral bijleer en meemaak, dat blog ik later nog: ik moest ergens beginnen en andere dingen zijn me voorlopig nog te chaotisch om goed te verwoorden.)

Hoe je dan toch die familiebomen ontrafelt? Doorvragen: “Dus die persoon is ook uit haar moeder geboren?” - “Ja” - “En hij ook, die kerel die we gisteren langskwamen en een dansje maakte voor mij omdat hij met me wou trouwen?” - “Ja” - “Wie is dan de oudste?” - “Neenee Annelies je snapt het niet, zij zijn ‘hetzelfde’ maar zij is niet de eerstgeborene of later geborene”. Ok, neef en nicht dus.
Ik probeerde eens met een oude dove vrouw te communiceren over het feit of een bepaalde dode dove vrouw (met veel dove nakomelingen) haar zus was. Dat lukte maar niet want ze dacht de hele tijd dat ik het over haar moeder had. Want ja, ook dat nog: het gebaar voor vrouw, meisje en moeder is ook hetzelfde. Soms krijg ik er grijs haar van. Met stukjes en beetjes van info lukt het me, en ik dubbelcheck geregeld met verschillende dove/horende mensen en in verschillende situaties. Het is me al duidelijk dat er minstens 40 doven leven in de dorpskern van Adamorobe, die uit minstens 5 grote dove families komen (met makkelijk 5 dove kinderen die nu volwassen zijn, getrouwd, zelf kinderen hebben), die onderling ook nog eens trouwen en vaak direct gerelateerd zijn.

Na een kort gesprek over welke grote families gerelateerd zijn, wil ik een dubbelcheck doen en vraag ik aan de 5 doven rond me: “Dus jullie zijn allemaal ‘hetzelfde’”? (‘hetzelfde’ dit keer bedoelend in de betekenis van ‘neef en nicht’)? “Ja”, gebaarde Ama, “we zijn allemaal ‘hetzelfde’”. “Ook zij?” Ik wees naar een dove vrouw waarvan juist was gezegd dat ze geen directe familie was van hen. Ze antwoordde: “Ja, allemaal”! Ik kijk beteuterd. Een jongen verklaart: “We zijn allemaal doof, dat is waarom we allemaal ‘hetzelfde’ zijn” – zijn gezichtsuitdrukking maakt me duidelijk dat ik het gebaar nu moet interpreteren als ‘vrienden’. Ik wil beginnen: “Maar...” maar ik glimlach, hef mijn schouders op en knik. De puzzel geheel of gedeeltelijk oplossen zal nog wat tijd nodig hebben. :-)