7 juni 2010

Ready, Set, ... GO!

*Klikt HyperResearch en ELAN weg en slaakt een diepe zucht van verlichting*

Een helse klus was het: 20 uur gefilmde interviews en verhalen vertalen vanuit Adamorobe gebarentaal, en ongeveer 1500 bladzijden veldnotities en interviewvertalingen coderen.

Een eeuwigheid deed ik er aanvankelijk over, om zelfs maar 2 minuten te vertalen van een video die speelde op maar 70% van de werkelijke snelheid (je zou er versteld van staan hoèveel een mens kan vertellen in 2 minuten!), maar naar het einde toe ging het vlotjes op de normale snelheid en moest ik zelfs bijna nooit meer terugspoelen. Mijn regel was: elke dag 15 minuten filmdata vertalen - en zelfs maar tien seconden méér kon ik niet eens opbrengen.

Wat dat inhield – een methode voor en door mijzelve geperfectioneerd door de maanden heen – was: twee minuten compleet gefixeerd naar mijn scherm staren en op de spatiebalk (start-stop-start-stop) drukken, elke zin in alleen voor mezelf ontcijferbaar geschrift opkrabbelen op een A4 in de lengte geplooid, en per stuk van 2 minuten alles uittypen in een venstertje in ELAN (een gebarentaal-analyseerprogramma) waarvan ik pas na 2 maanden ontdekte dat ik het groter kon maken dan 5 op 5 centimeter.

Tussendoor wil mijn geest voortdurend en dwangmatig ‘ademhalen’ (lees: ontsnappen) en ik klik door naar e-mails, de website van De Standaard en Facebook. Mijn drie grote vrienden en tegelijk vijanden in deze tijden. Een uitdaging was het, voor mijn wilskracht, discipline en geduld, evenzozeer als de uitdaging van het verblijven in Adamorobe. En dit steeds opnieuw, en opnieuw, en opnieuw. Vijf maanden lang. Een stapel (klad-)A4tjes van ongeveer 10 tot 20 centimeter hoog heb ik volgekribbeld. Ik kan geen kladpapier meer zien. Ik kan geen ELAN meer zien. Ik kan de groene (film-)achtergrond van mijn slaapkamer in Adamorobe niet meer zien.

Als ik me dan ongeveer 3 uur lang door 15 minuten film heen had gesleurd en mijn kladpapier tevreden opzij kon leggen, dan begon het ‘klikwerk’, zoals ik het begon te noemen na een tijd. In het programma Hyperresearch heb je een venstertje met je tekst (veldnotities) en je hebt een venstertje met een lijst van 500 termen: codes. Een lijst die ik zelf al doende opstelde. Je leest wat zinnen uit je veldnotities en je kent er met enkele klikken één of meerdere codes (thema’s) aan toe, bijvoorbeeld: “marry rules”, “police does not take deaf”, “white visitors: deaf stories and refs”, of “church: role, meaning”, of “traditional religion: deaf roles+participation”. Dus later, als ik wil schrijven over een thema of een groep van thema’s, dan moet ik maar op de code klikken en dan krijg ik alles op mijn scherm dat er tussen 15 oktober 2008 en 15 oktober 2009 - gelinkt met dat thema - is gezegd, gebeurd, gebaard, geschreven geweest. Duizend-vijfhonderd bladzijden. Vijfhonderd codes. Vijfduizend gemarkeerde tekstfragmenten.

Een routineklusje zonder veel uitdaging (buiten dan de uitdaging waarvoor mijn wispelturig karakter werd gesteld).

Maar wat ik elke dag heb opgemerkt, heb gedacht en heb gevoeld is: “WOW”! Ontelbare Aha-erlebnissen. Ontelbare sprongetjes van mijn hart en ontelbare shots voor mijn goesting. De data die ik bijeen heb gekregen in Adamorobe is enorm rijk, veelzijdig en diepgaand. Fantastisch! Ik kan er ZO veel mee doen! Ik heb massa’s ideeën hoe ik alles kan brengen, kan linken en kan verbinden! En hoe vaak heb ik niet gedacht tijdens coderen of vertalen: “Oh!! Dat stuk was ik vergeten! Dat moet erin, in mijn phD! En dàt, en dàt, en datttt...”. Ik sprong bijna uit elkaar van de goesting en het enthousiasme om ermee te beginnen.

En nu ben ik daar eindelijk, na 5 maanden krabbelen en klikken: die berg ligt nu voor mij, die berg data die eerst onontwarbaar was, chaotisch, donker en enorm; is nu geordend, gestructureerd, ontcijferd en in kaart gebracht. Ik wou dat mijn PhD een miljoen woorden mocht tellen. Tachtigduizend woorden mag ik er maar aan vuil maken. “Is toch veel”, denkt u? Mis! Het is maar zo’n 200 pagina’s met dubbele regelafstand. En daar moet dan ook nog methodologie in, literatuur-review, ... En ik wil mijn geweldige data geen geweld aan doen. En, en, en... Een nieuwe stroom van gedachtenroerselen wordt op gang gebracht. Maarreuh.... I’m ready. I’m set. Let’s GO!

21 september 2009

Tis-hier-bijna-gedaan-lijstjes

Elf dingen die ik ga missen

1. Het dagelijkse zicht op menig palmboom, de mooie jungle rond het dorp en het uitzicht op de heuvels rond Adamorobe
2. Nooit kou hebben
3. Buiten zitten in de koele avondlucht onder een sterrenhemel zonder lichtvervuiling
4. Fufu, banku, kenkey, ampesi en ‘red-red’: de lokale gerechten
5. De absolute vermenging van alle leeftijden: de oudste mensen tot het kleinste grut, allemaal door elkaar, in elke hoek van dit dorp
6. De geiten, katten, schapen, honden en kippen die overal rondscharrelen, nummertjes maken en jammer genoeg ook drollen achterlaten
7. Mijn budget niet snel zien verminderen
8. Onnozel doen met de Adamorobe doven
9. De schrijfgesprekken over Adamorobe's geschiedenis en cultuur met mijn horende onderzoeks-medewerker
10. Mij volledig richten op mijn onderzoek en voor de rest geen weet hebben van wat er gebeurt in de wereld
11. De kick die ik nog altijd elke dag voel tijdens interessante gesprekken of interessante situaties, kortom bij elk puzzelstukje dat zal bijdragen tot mijn doctoraatsthesis

Elf dingen die ik niet ga missen

1. Afgezet worden, geen (!) of te weinig wisselgeld krijgen omdat ik blank ben en als een wandelende portemonee gezien worden voor alles gaande van eten, scholing, medische kosten, een auto tot een vlucht; terwijl er mensen in dit dorp zijn – mét auto en/of groot huis - die beslist rijker zijn dan ik
2. Dat mensen mij al mijn bezittingen proberen af te troggelen, gaande van mijn kleren, tot mijn rugzak, mijn zaklamp en mijn gsm, en het argument dat ik toch niet naakt kan gaan rondlopen in de UK doet er dan niet toe want ik heb – in hun verbeelding – toch hopen gsms, kleren, rugzakken en zaklampen thuis
3. Dat de doven altijd meer en meer willen in ruil voor mijn onderzoek: een vinger krijgen en een hand nemen, maar een arm willen
4. Als een potentiële huwelijkspartner of gewoon als curieus bedmaatje gezien te worden door mannen van alle leeftijden die op hun teen getrapt zijn als ik hun afwijs en het geen argument vinden als ik zeg dat ik bezet ben, omdat “die dat hier toch niet kan zien”, en dan gaan denken dat ik geen zwarte mannen wil en dus eigenlijk een racist ben
5. Het feit dat in een dorp waar iedereen buiten leeft, elke beweging van je gevolgd wordt, en je steevast achter je rug becommentarieerd en bekritiseerd wordt
6. Het constante maar dan ook echt constante roddelen en zwartspreken over elkaar in het dorpsleventje gaat lichtjes de keel uithangen - ‘die is slecht’, ‘die is een hypocriet’ en ‘die is gierig’, lijken hier wel stopwoordjes
7. Afrika ten top: de felle zon die je soms de energie ontneemt terwijl je 12 tot 14 uur per dag met je onderzoek bezig bent
8. Het stof dat overal op, onder en inkruipt
9. Muizen, spinnen, mieren en kakkerlakken die OOK overal op en onder kruipen, de boel hier komen volschijten of opvreten en zelfs stoutmoedig genoeg zijn om mij in mijn bed te komen bezoeken
10. Altijd dezelfde mensen zien
11. Elke dag mij ertoe dwingen om toch maar weer mijn veldnotities af te werken, wat 2 tot 3 uur in beslag neemt

Elf dingen waar ik naar uitkijk


1. Anonimiteit
2. Privacy
3. Op café en restaurant gaan met mijn vrienden
4. Mijn onderzoeksresultaten – waar ik overigens echt wel tevreden over ben - bespreken met mijn promotor
5. HEM terugzien in november
6. Een andere gebarentaal gebruiken dan AdaSL
7. De keuze in de supermarkt
8. Nog eens iets met lange mouwen aandoen en slapen onder een gezellig dik deken
9. Gemakkelijke internet-toegang en de hele dag mailkes kunnen sturen
10. Zelf koken en kunnen kiezen uit meer ingrediënten dan tomaten, vis en rijst
11. En VOORAL: eens iets anders in mijn hoofd hebben dan Adamorobe en mijn onderzoek

1 september 2009

Lost: the research edition

Op de momenten dat ik even een knopje wil omdraaien, zoals voor het slapen gaan, steek ik een dvd in mijn laptop. Tegenwoordig ben ik bezig met het herbekijken van de afleveringen van de serie ‘Lost’. Naar Lost kijken terwijl je weet dat er op enkele meters van je bed soortgelijke palmbomen, heuvels, bossen en watervalletjes te zien zijn als in de serie, heeft wel iets.

Maar wat meer is... het is al verschillende malen door mijn hoofd geschoten dat mijn onderzoek wel wat lijkt op de opbouw van ‘Lost’. Nee, hier komen geen ijsberen uit het woud gesprongen, ik heb geen geheime luiken gevonden in de bossen en ik word niet achternagezeten door ‘de Anderen’.

En toch. Je wordt hier meteen in het plaatselijke leven gesmeten, alsof je middenin een vreemde cultuur ‘crasht’, in een speciaal dorp, en er dan wijs uit moet zien te raken. En dat rustigjes aan doen, is niet echt aan de orde. Eén van de eerste vreemde zaken in de reeks ‘Lost’ waren de ijsbeer en het monster-achtige ding in het woud. Dit zijn dingen die aanvankelijk ‘het grote vraagstuk’ zijn, maar die op de achtergrond raken na de eerste afleveringen (of, naar analogie met mijn onderzoek: na de eerste weken), ook al raken ze niet meteen opgelost.

Andere dingen komen veel later tevoorschijn en als dat eenmaal is gebeurd, dan is het nooit meer hetzelfde. Zoals de ontdekking van het luik, en vooral de opening ervan, of de contacten met ‘de Anderen’. Je kan je tijdens het doen van onderzoek ook afgrijselijk lang onbewust blijven van dingen van vitaal belang – zoals hier: de veelbesproken naam die Adamorobe heeft buiten het dorp, of het feit dat de doven vroeger erg actief waren in de (militaire) verdediging van het dorp. Of... het komt voor dat je wéét dat een thema potentieel erg belangrijk is, maar raakt er gedurende lange tijd ‘niet onder de huid’ van. Een voorbeeld: de opvattingen van horenden over de doven. Je gaat je afvragen wat er nog allemaal is waardoor je thesis er heel anders uit zou zien; of al de belangrijke luiken reeds zijn geopend, of de terra incognita zijn blootgelegd.

‘Lost’ dropt soms een verhaallijn om er pas een volledig seizoen later op terug te komen. Veel kijkers raken ongeduldig: sommige zaken krijgen na lange tijd eindelijk betekenis, maar er komen tegelijk steeds nieuwe onbegrijpelijke elementen bij en het geheel lijkt een onsamenhangende soep. Je vraagt je soms af of de schrijvers er een loopje mee nemen. En toch werkt Lost voor velen verslavend: het is fascinerend en frustrerend tegelijk. Alweer bingo dus: zo is het exact om onderzoek te doen in dit dorp, in deze cultuur.

Soms raak je de weg kwijt en is het even afzien. Je ziet dingen die je liever niet zou gezien hebben, mensen die afzien, mensen die doodgaan. Je stuit op conflicten en gevechten die hoog kunnen oplopen. Soms heb ik geen mentale energie om mijn kamer uit te komen, vrezend dat ik dan weer een vernietigende roddel-litanie, klaagzang, of ruzie-verslag op me afgevuurd krijg. Maar er zijn ook geregeld onverwacht interessante ontmoetingen of verrassende brokjes informatie die mijn dag goed maken.

En neem nu de mensen. Adamorobe telt 41 doven. Lost gaat aanvankelijk over de iets meer dan 40 mensen die er gecrasht zijn. Het is niet mogelijk om in gelijke mate op zoveel mensen te focussen zonder oppervlakkig te worden. De reeks portretteert de verhalen van een subgroep van 10-15 mensen, de voortrekkers. Ook mijn onderzoek bevat zulke ‘hoofdpersonen’, met erg diverse achtergronden en leeftijden. Al betekent dit niet dat de overige mensen net zo gezichtsloos zijn als in Lost. Want vragen jullie je nooit af hoe die andere 30 gecrashten hun verblijf op het eiland beleven?

In ‘Lost’ komen er geleidelijk verschillende nieuwe personages bij: de Franse vrouw, de ‘Anderen’, Desmond, de tweede groep gecrashten. Opnieuw een match. De eerste maanden focuste ik enkel op de dove mensen: zij waren mijn beginpunt, mijn vertrekpunt, de kern van mijn onderzoek. Van hen leerde ik de taal, van hen leerde ik het ‘wie is wie’ en ‘wat is wat’. Tot ook verschillende horenden op de voorgrond begonnen te treden. Eén ervan ageert nu zelfs als een zeer belangrijke informant over Adamorobe’s cultuur en geschiedenis, en neemt op mijn vraag interviews af met horenden in de lokale taal Twi en noteert de antwoorden in het Engels. Voor het openen van het luik ‘horende opvattingen over doven’ was en is deze persoon dus onmisbaar.

Op het einde van het derde seizoen verlaten de mensen het eiland, zonder dat alle mysteries zijn opgelost. Waarschijnlijk - hopelijk - zal het voor mij allemaal wel wat duidelijker en dus bevredigender zijn. Maar ik heb niet veel tijd meer: de klok tikt, en mijn lijstjes van te-doen en te-dubbel-checken, nog-dieper-uit-te-zoeken, nog-te-vragen, nog-te-interviewen en nog-wat-grondiger-te-observeren zijn nog lang...

11 juli 2009

"Coming out", of niet?

In Ghana wordt doofheid vaak gezien als straf van een god of iets dat je aangedaan is door een heks. Het is veelvoorkomend om met dove mensen te spotten door hen te vergelijken met blad-etende dieren zoals geiten: men steekt een blaadje in de mond en doet alsof men erop maalt. Of men wijst en zegt in ‘gestures’, beledigend of kwaadaardig bedoeld: “jij hoort niet”.

2 juli 2009. Ik ben getuige van een lichtjes dramatische dorpsruzie in Adamorobe. Een horende vrouw krijgt een conflict met een dove vrouw (Adwoa) en gaat achter diens rug schelden over haar doofheid. De horende dochter van Adwoa hoort het geruzie en neemt het voor haar moeder op. Steeds meer mensen komen van alle kanten kijken en er raken een stuk of 4-5 vrouwen betrokken in een gevecht: aan de haren trekken, aan elkaar sleuren, slaan en krabben. De horende vrouw krijgt erg de wind van voren.

Verschillende doven vertelden me over soortgelijke gevechten. Ze staan er in Adamorobe om bekend dat ze steevast een gevecht (of tenminste een flinke ruzie) aangaan als er met hen gespot wordt. Ze laten zich niet doen, en dat weten de horenden, die daarom meestal wel opletten. Ook lijken de horenden hier in Adamorobe doorgaans niet zo’n negatieve opvatting over doven te hebben. Gevechten zoals het bovenstaande komen dus niet dagelijks voor.

3 juli 2009. Ik ben in Accra. Ik moet een trotro nemen en schrijf de bestemming op een papiertje voor de ‘organiseerder’ van de busjes. Deze horende man die heel goed doorheeft dat ik doof ben spreekt op me in, in God weet welke taal. Ik versta hem niet en maak hem meermaals duidelijk dat ik niet hoor. Hij kijkt me aan, zegt iets tegen enkele andere mannen die erbij staan. Ze beginnen te lachen. Mijn nekharen rijzen overeind en ik kijk hem wantrouwig aan, want het gaat overduidelijk over mij. Hij kijkt me nogmaals aan, doet alsof hij een dier is dat ergens op maalt – met een domme uitdrukking op zijn gezicht - en lacht spottend. Het voelt vreselijk vernederend en maakt me razend, dus ik trakteer hem op mijn meest vernietigende blik, een dwingend handgebaar makend in de zin van “wat is uw probleem?” en wuif de lachende mannen weg.

12 december 2008. Er is een grote begrafenis aan de gang in het centrum van het dorp, en hier lijkt het avonddeel van een begrafenis nog het meest op een uitbundige openluchtfuif. Ik loop binnen in de compound van Ama en vraag haar of zij en Afua erheen zullen gaan. Ze antwoordt dat ze geen zin heeft en legt uit dat er te veel mensen van buiten het dorp aanwezig zijn. Doven gaan dan wel eens kijken, maar er ook gebaren is iets anders. "Als je AdaSL doet en bijvoorbeeld een Ga (een andere etnische groep) ziet dat, en zegt iets tegen de persoon die ernaast zit. Ze lachen en die persoon steekt een blaadje in mond en spot: ‘die-hoort-niet’. En dat leidt tot gevechten”, concludeert Ama.

14 juni 2009. Ik zit aan een huisje op een punt waar verschillende paden elkaar kruisen, samen met twee dove vrouwen. We hebben een gesprek. Er komen enkele horenden achter elkaar aangewandeld van één van de paden. Afua, die aan het woord is, zit er met haar rug naar toe maar ziet dat ik die richting uit kijk. Ze kijkt achter zich en stopt midden in haar zin. Ze wacht tot deze mensen voorbij zijn gewandeld. Toen ze weg waren vraag ik haar waarom ze zo abrupt zweeg en ze argumenteert: “Ze zullen gaan rondbazuinen op andere plaatsen dat hier veel doven zijn en dat het hier dus een slechte plaats is!”. Er komt een andere vrouw voorbij en we wisselen groeten uit. Afua zegt tegen me: “Zie je: Adamorobe’s mensen ken ik, die groet ik vriendelijk, dat zit goed”.

Dus ook al is de situatie hier ook niet altijd conflictloos, hier is er een evenwicht tussen ruzietjes en geplaag, alledaagse gesprekjes of gewoon groeten en vragen hoe het gaat. Buiten-Adamorobers laten de doven hier beseffen dat het hier nog zo slecht niet is. Er is communicatie tussen horenden en doven en horenden lijken doorgaans niet zulke negatieve vooroordelen te hebben over doven.

Dus, hoe zit dat als men “naar buiten” gaat? Wel, men zal in Madina of Accra gewoon afpingelen en de bus nemen zoals horende personen doen. Ik legde ook al uit in eerdere blogposts dat de gemiddelde horende hier veel beter met doven kan communiceren dan in het Westen. Horenden zijn doorgaans niet uit het veld geslagen als men merkt dat iemand doof is: ze schakelen meestal naadloos over op ‘gestures’. Ik heb de doven nooit zien doen alsof men horend is. En toch, en toch: een uitgebreider gesprek voeren in gebarentaal met een andere dove; buiten de normale interacties en transacties, is iets waar niet alle Adamorobe doven zich altijd even goed bij lijken te voelen.

2 Januari 2009. Het einde van mijn eerste onderzoeksperiode. Enkele doven gaan mee naar de luchthaven om daar afscheid te nemen. Ik trakteer ze nog op een drankje voor ik naar binnen ga. Iedereen is erg stil en ik vraag waarom. Kofi antwoordt dat het verkeerd is als mensen AdaSL zien. Ik antwoord dat het in mijn ogen niet verkeerd lijkt, maar Kofi legt uit dat hij niet wil dat horenden staren naar onze gebaren en erover kwaadspreken.

5 december 2008. We zitten in de bus naar Madina: Ama, Afua en ik. Ama en ik babbelen maar Afua wil niet dat we gebaren in het busje. Wanneer we in de stad rondlopen en voortdurend in beweging zijn, heeft ze er dan weer geen probleem mee.

In onze maatschappij is wordt het doorgaans waardevol geacht als men ‘uitkomt voor wie men is’: gebarentaalgebruiker, homoseksueel, ... Er wordt wel eens geargumenteerd dat je niet jezelf bent als je zulke zaken systematisch verstopt voor de buitenwereld, en dat het juist goed is om de grote en vele variaties tussen mensen in openbaarheid te brengen.

De Adamorobe doven zullen af en toe strategisch hun gebarentaal verbergen of afzwakken. Is dit uit schaamte? Ik heb de indruk dat ik het misschien eerder trots zou kunnen noemen. Trots op hun gebarentaal zijn ze overduidelijk, en de meeste doven van Adamorobe zouden niet horend willen zijn. Of is het gewoon ‘zelfbehoud’: het voorkomen van vernederingen, confrontaties en gevechten? Is ‘coming out’ een luxe voor zij die leven in een vrije(re) maatschappij waar ze niet worden bespot of veroordeeld? Wie zal het zeggen?

24 juni 2009

Survival of the fittest language?

Eerder schreef ik al over het verschil tussen Adamorobe gebarentaal (AdaSL), Ghanese gebarentaal (GSL) en algemene Ghanese ‘gestures’. Die post (Gebarenscala in Ghana) ging meer over Ghana in het algemeen. Maar hoe zit dat in Adamorobe specifiek? Hoe en wanneer zijn de verschillende gebarentalen aanwezig?

De dagelijkse omgangstaal in het dorp is – voor de doven onderling, en de doven met de horenden - AdaSL. Enkele horenden die het niet goed kunnen, gebruiken algemene gestures. Maar de dove priester uit Accra die wekelijks kerkdiensten komt doen voor de doven, gebruikt GSL. Liedjes gebaren in GSL lijken de meesten wel leuk te vinden en ik word steevast aangespoord om met hun mee te doen, al lijkt het vaak niet bepaald op het origineel. Maar de (voor hun onverstaanbare) preek in GSL vinden ze erg saai en menig doof persoon begint te knikkebollen, wat op gesnauw leidt van hun buur die 5 minuten erna zelf in slaap valt. Ik heb de priester al meermaals aanbevolen om de doven hun eigen taal te gebruiken maar hij heeft moeite met de omschakeling, ook al kent hij redelijk wat AdaSL.

De GSL-invloed is er al decennia lang. De huidige priester komt sinds tien jaar, maar daarvoor gaf een andere dove man de doven cathecismus en zelfs wat lees-en schrijfles. De dove volwassenen kennen daarom wat GSL-gebaren en in AdaSL komen (bijgevolg?) GSL-leengebaren wel eens voor, zoals dat voor ‘name’. Het duidelijkste voorbeeld van ‘lenen’ uit GSL zijn echter de naamgebaren gebaseerd op vingerspelling, waarvan de handvorm erg vaak fout wordt gedaan, omdat de doven analfabeet zijn en zodoende niet (goed) kunnen vingerspellen. Naamgebaren uit AdaSL worden namelijk als plagend en beledigend aanzien omdat ze nogal expliciet zijn gebaseerd op hoe een persoon eruit ziet of beweegt; terwijl die gebaseerd op GSL als neutraler worden aangevoeld. Beide versies van naamgebaren zijn in omgang.

Deze twee gebarentalen lijken geenszins gerelateerd en verschillen hemelsbreed. GSL doet over het algemeen tamelijk ‘rustig’ aan, het is een taal met vaak amper mondbewegingen en amper gezichtsuitdrukkingen, zeer veel geinitaliseerde gebaren, en lijkt in mijn ogen veel minder visueel gemotiveerd dan AdaSL. Het is afgeleid van de Amerikaanse gebarentaal; dus geïmporteerd en dan nog wat veranderd binnen Ghana. AdaSL dan weer, gebruikt een erg grote gebarenruimte (soms tot aan de tenen toe), en is een taal met veel grote draaien van de handen en armen; mouthings in Twi, soms Engels, en nog andere mouth-gestures: gebrom, geklik etc.; en zeer sterke gezichtsuitdrukkingen. Zoals al uitgelegd in de al vermelde eerdere blogpost incorporeert AdaSL veel gestures die West-Afrikaanse horenden ook gebruiken en is volledig gegroeid uit de cultuur en het leven hier.

Een jongeman die al van school af is zei me dat een leerkracht van school AdaSL een lagere status toekende dan GSL; maar dat hijzelf vond dat het op hetzelfde neerkomt: effectief communiceren. De doven van Adamorobe lijken over het algemeen neutraal over het verschil tussen de twee talen. Sommigen gebruiken wel eens GSL tegen me, maar ik heb begrepen dat dat gewoon is omdat ze er soms eens zin in hebben of – vaker het geval – omdat ze denken dat ik goed Amerikaanse gebaren ken. Ze hebben blanke Amerikanen (ASL-gebruikers, wat dus erg lijkt op GSL) hier gehad en lijken te denken dat ‘witte-mensen-land’ zeer homogeen is qua cultuur én gebaren. Ter illustratie van het tegendeel heb ik enkelen van hen wat filmpjes van BSL en VGT laten zien.

GSL komt niet alleen binnen via de kerk. Het is de nationale gebarentaal in Ghana en wordt dus gebruikt op de dovenscholen. De acht schoolkinderen van Adamorobe gebruiken dus volledig GSL, wat heel anders uit ziet dan het ‘basaal GSL met zwaar tot zeer zwaar AdaSL-accent’ van de volwassen doven. Deze jongeren hebben werkkansen buiten het dorp omdat hun scholing deuren voor hen opent; maar in Adamorobe hebben enkelen onder hen het lastig omdat ze niet allemaal goed AdaSL kennen. De schoolkinderen zitten immers op internaat en zijn per jaar immers maar een aantal weken in het dorp. In augustus zijn ze hier en zal ik mij speciaal op hen, hun taalgebruik, hun houdingen, toekomstplannen etc. richten. Wordt dus vervolgd.

5 juni 2009

Naar het land, altijd maar weer

De doven van Adamorobe zijn bijna allemaal boeren, in hart en ziel. Elke ochtend zie je ze met hun machete onder hun arm en een tonnetje met drinkwater op hun hoofd, in oude kleren naar hun stukje land vertrekken waar ze maïs, cassave en yam verbouwen. Het land van de boeren van Adamorobe ligt op de omringende heuvels, waardoor de tocht bergop gaat, vaak door lage maar dichte jungle die met het kapmes moet worden bedwongen. Met een stok slaan ze op de grond om slangen en schorpioenen van het pad te verjagen. Achter hen wordt Adamorobe kleiner en kleiner, zoals op de foto aan de bovenkant van deze blog.

Aan de rand van het dorp staat er een oud klein gebouwtje. Dat gebouwtje was een in de jaren zeventig een dovenschooltje. Door een hoogoplopend conflict tussen de leerlingen en hun leerkracht werd het echter gesloten, na slechts enkele maanden. Voor de doven is dit schooltje – waarin nu horende kinderen naar school gaan - de levende herinnering aan hun beperkingen vandaag. “Altijd maar weer naar het land, elke dag opnieuw”, is een verzuchting die hier wel vaker wordt gedaan. Dit is ook voor horenden het meest voorkomende beroep, maar er zijn er ook een aantal met winkeltjes, naaiateliers, timmerzaakjes enzovoorts. De doven voelen zich dus beperkt omdat zij geen vak hebben geleerd op school.

Het is deels ook daarom dat zij zichzelf zien als betere boeren dan de horenden. Een opmerking van Kwame, een dove man van in de 60, luidt: “Horenden zijn lui... terwijl de doven harde en sterke werkers zijn”. De oorzaak van deze overtuigingen gaat echter dieper dan de link met het gebrek aan scholing. In een tekst uit 1973, geschreven door een Ghanese onderzoeker, vond ik een verhaal terug over de oorzaak van doofheid in Adamorobe. Door de eerste mensen die zich vestigden in deze vallei werd een dove man uitgenodigd om te trouwen met een van hun horende vrouwen. De aanname was dat doven sterker zijn en harder werken en de bedoeling was daarom om zoveel mogelijk doven te hebben op het land.

Dit is slechts een van de verschillende verhalen die de oorzaak van doofheid in Adamorobe verklaren. Het komt overeen met wat een horende persoon me hier vertelde: men neemt aan dat doven meer serieus bezig zijn met wat ze doen. Verder vermeldde hij dat de voorouders de doven als boeren zouden hebben getraind.

Allemaal goed en wel, van boeren verdien je hier slechts zeer weinig geld. Vandaar de verzuchtingen over de faling van hun onderwijs. Er zijn door de jaren heen diverse pogingen ondernomen om de doven meer kansen te bieden. Verschillende van de doven zijn voor korte of langere periodes naar de stad gehaald om te leren timmeren of naaien of te werken als bakker. Dat hielden ze om verschillende redenen niet lang vol. Meer recent doneerde een Amerikaanse missie een maïsmolen, een ontwikkelingsproject gericht op de doven dat tot nog toe niet succesvol was. De afspraak hier is dat ik – in ruil voor hun medewerking aan mijn onderzoek - hen ondersteun bij het opzetten van kleine zaakjes zoals vis verkopen, onkruid besproeien of brood bakken; naast hun boerderijwerk dan.

Dit ga ik dan ook proberen, en ik heb een budget ingezameld in Europa waarvan ik een deel zal gebruiken voor dit doel. Of het gaat lukken, is een andere vraag. Zijn hun verzuchtingen een manier om hun levenssituatie te beklagen, te plaatsen en/of te verwerken; of échte aspiraties? Na veel observaties en gesprekken, lijkt het mij van alletwee een beetje te zijn. Maar één ding is zeker: het boeren zit hun in het bloed.

26 mei 2009

Terug in het dal

Ik ben er weer, in het veld. En het voelde al meteen alsof ik nooit ben weggeweest. Ik kwam aan, maakte een rondje door het dorp, ging overal goedendag zeggen, wat bijpraten en het voelde weer zoals vorig jaar. In de eerste uren al twee keer fufu gegeten, twee plasjes babypis op mijn vloer gekregen en twee huwelijksaanzoeken afgewezen. Ik ben blij dat ik hier niet te lang ben weggebleven, zo kon ik (en zij) makkelijk de draad weer oppakken.

Alhoewel enkele dingen zijn wel anders, natuurlijk. Mijn kamer bijvoorbeeld, heeft een ander kleurtje gekregen: gifgroen (met intussen verse bruine vlekken van stoffige kinderhandjes). Maar de grootste verrassing toen ik hier weer binnenkwam was: een heus bed! Ik heb dan ook nog twee tafels laten maken door een timmerman een paar huizen verderop. Een kleinere tafel om aan te werken en een grotere om al mijn spullen op te leggen zodat mijn avondbezoekertjes de muizen en kakkerlakken er niet meer (of toch wat minder) vrijelijk in kunnen rondsnuffelen en niet te moeten bukken voor elk klein ding dat ik nodig heb. Ik had niet verwacht dat wat meubels zo’n groot verschil zouden maken, maar de stenen ruimte waarin ik mij bevind voelt ineens veel meer aan als ‘mijn kamer’ dan als ‘kamperen in Afrika’.

Dat is wel zo aangenaam gezien ik hier nu voor 5 maanden zit, het dubbel van mijn vorige twee keren in Ghana. “Vijf maanden is lang!”, merkten veel mensen op. Maar wat is vijf maanden nu? Een taal goed leren gebruiken en begrijpen kost tijd, mensen en hun dorpsleven en onderlinge relaties wat leren kennen kost tijd. Leren begrijpen wat belangrijk is voor hen, kost tijd. Proberen te plaatsen wat mensen bedoelen kost tijd. Dus het moet, om een doctoraat te kunnen schrijven over doofzijn in Adamorobe.

De 500 bladzijden nota’s van mijn vorige onderzoeksperiode heb ik intussen allemaal opnieuw doorgenomen en de informatie erin gesorteerd: stukjes info in ‘vakjes’ gestopt met een computerprogramma. Voor mijn upgrade examen ben ik geslaagd en ik heb een hele lange lijst met dingen die ik nog verder wil uitzoeken (zoals verhalen over dove goden en dwergen), dingen die ik beter wil kunnen begrijpen (zoals de interindividuele verschillen tussen de doven) en situaties die ik beter wil observeren (zoals het contact tussen doven en horenden).

Maar ja, ik zal het toegeven: tegelijk voelt het toch wel een klein beetje lang, ja, want veldwerk is zwaar: het is mentaal/intellectueel erg inspannend en veeleisend, er zijn constant ethische en methodologische overwegingen nodig en snel op internet of een avondje met mijn vrienden afspreken zit er hier niet in. Maar als ik even wil ontsnappen, heb ik mijn verse voorraad thee en snoep uit Europa, een stapel van zeker 75 DVDs (met dank aan mijn vrienden!), wat leuke foto’s tegen de muur en een stuk of 10 naslagwerken over de Ghanese cultuur. En last but not least, Belgische chocolade ;-).